HOOFDSTUK 4

De Jodenvervolging

In 1936 begint de Jodenvervolging in Duitsland. Joden mogen niet trouwen met Duitsers. Joden moeten eerst in een aparte wijk (ghetto) gaan wonen. Ze mogen er niet in of uit zonder het te vragen. Joden mogen alleen kopen in Joodse winkels. Ze moeten snel herkenbaar zijn bij controle, daarom moeten ze een Jodenster (de Davidsster) op hun kleren dragen en op hun persoonsbewijs staat een grote J.

Jodenster

 

In 1941 worden Joden naar werkkampen gestuurd en daarna naar concentratiekampen. Eerst in Nederland (Amersfoort, Vught, Westerbork) en vandaar uit worden ze met veewagons naar Duitsland en Polen gevoerd naar vernietigingskampen. Het bekendste kamp is Auschwitz in Polen. 100.000 Nederlandse Joden zijn vermoord. In totaal zijn 6 miljoen Joden omgekomen. 3 miljoen Poolse Joden zijn vermoord. In Polen staan de meeste concentratie- en vernietigingskampen. In Israël is een Holocaustmuseum Yad Vashem, zodat we de omgekomen Joden niet vergeten.

Dit mochten joden in de WOII.

  • niet meer meehelpen bij de bescherming van gebouwen tijdens bombardementen
  • niet meer ritueel slachten
  • geen ambtenaar zijn
  • geen bloeddonor zijn
  • geen radiotoestel hebben
  • niet op de aandelenbeurs werken
  • geen gebruik maken van zwembaden en openbare parken
  • geen kamers huren in bepaalde toeristen- en badplaatsen
  • als zij een advocaat waren, niet meer voor niet-joodse cliënten werken
  • als zij een makelaar waren, niet meer voor niet-joden werken
  • niet meer naar niet-joodse scholen. Zij moesten naar speciale joodse scholen
  • geen bezoek brengen aan: parken, dierentuinen, schouwburgen, cabarets, bioscopen, concerten, bibliotheken en leeszalen
  • geen lid zijn van verenigingen en stichtingen, die ook niet-joodse leden hebben
  • geen lid zijn van bridge-, dans- en tennisclubs
  • niet verhuizen of reizen zonder vergunning
  • geen niet-joods huishoudelijk personeel meer hebben
  • niet autorijden
  • niet met niet-joden trouwen of een liefdesrelatie hebben
  • geen rekening hebben bij de Postgirodienst
  • niet trouwen in het stadhuis van Amsterdam
  • geen vermogen hebben boven ƒ 250,- (ongeveer 110 €). Zij moesten dat inleveren bij de bezetter
  • geen bankkluis huren
  • niet meer vissen
  • geen groenten in niet-joodse winkels kopen
  • geen fiets of ander vervoermiddel meer hebben
  • niet meer sporten
  • na 20.00 uur niet meer op straat zijn
  • bepaalde beroepen en ambachten niet meer uitoefenen
  • niet meer fietsen
  • niet telefoneren
  • niet bij niet-joden op bezoek gaan
  • alleen nog maar boodschappen doen tussen 15.00 uur en 17.00 uur
  • niet meer in kapsalons komen
  • niet meer aan universiteiten studeren
  • geen verzoeken meer sturen aan de bezetter
  • In 1940 moesten alle Joden zich laten registreren
  • In 1942 werden alle Joden van 6 jaar of ouder gedwongen een Jodenster dragen

Concentratie- en vernietigingskampen Zie Kampen